Uitspraken Hoge Raad inzake effectenlease
Dieser Inhalt ist nur in Niederländisch
Hebben de Gerechtshoven Amsterdam en Arnhem terecht geoordeeld dat Dexia Bank, Levob en Aegon zijn tekortgeschoten in hun bijzondere zorgplicht jegens hun cliënten bij het aanbieden van de effectenlease-overeenkomsten? Het langverwachte antwoord op die vraag heeft de Hoge Raad op 5 juni jl. gegeven: JA!
In juridisch opzicht heeft de Hoge Raad in zijn uitspraak eindelijk duidelijkheid verschaft over de onrechtmatigheid van het handelen van Dexia Bank, Levob en Aegon bij het aanbieden van de effectenlease-overeenkomsten. Immers heeft de Hoge Raad thans geoordeeld dat het beroep van de afnemers op het schenden van de zorgplicht door de effectenlease-aanbieders terecht is toegewezen door de lagere rechters. Het beroep van de afnemers op dwaling, misleidende reclame en de Wet op het Consumentenkrediet en het Besluit toezicht effectenverkeer is door de Gerechtshoven terecht afgewezen, aldus de Hoge Raad.
Wat betekent de uitspraak van de Hoge Raad nu in de praktijk voor die grote groep afnemers van effectenlease-overeenkomsten die vóór 1 augustus 2007 middels een opt-out-verklaring hebben aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling? Heeft de Hoge Raad in haar uitspraken wellicht aanwijzingen gegeven aan de lagere rechters hoe deze de effectenlease-geschillen thans dienen te gaan beslechten? Doen afnemers van aandelenlease-overeenkomsten er verstandig aan de gerechtelijke procedures jegens Dexia Bank voort te zetten c.q. aan te vangen? Of is het juist beter alsnog een schikking te treffen met Dexia Bank?
Dit is slechts een aantal van de vragen die de arresten van de Hoge Raad bij de effectenlease-gedupeerden zullen oproepen. De antwoorden hierop zijn vooralsnog niet eenvoudig te geven. Wel kunnen enkele handreikingen worden gedaan aan de effectenlease-gedupeerden.
Allereerst heeft de Hoge Raad - kort samengevat - geoordeeld dat op de aanbieder van een effectenlease-product een bijzondere zorgplicht rust om bij het aangaan van de overeenkomst indringend te waarschuwen voor de financiële risico's, zoals met name het restschuldrisico. Zoals gezegd, hebben de Gerechtshoven terecht geoordeeld dat de effectenlease-aanbieders deze bijzondere zorgplicht hebben geschonden. Als de financiële positie van de afnemer destijds niet voldoende was om naar redelijke verwachting aan de betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te voldoen, had de aanbieder moeten adviseren de overeenkomst niet aan te gaan.
Ervan uitgaande dat de Bank haar zorgplicht heeft geschonden, dient zich vervolgens de vraag aan welke schade alsdan voor vergoeding door de Bank in aanmerking komt?
Hierover heeft de Hoge Raad geoordeeld dat niet alleen de gerealiseerde restschuld, maar ook de reeds betaalde rente en eventuele reeds betaalde aflossing wordt aangemerkt als zijnde schade als gevolg van het schenden van de zorgplicht door de bank. Dit betekent echter niet dat deze schade volledig voor vergoeding in aanmerking komt. Afhankelijk van de bestedingsruimte die de afnemer destijds had, zal een deel van de inleg (bestaande uit betaalde rente en eventuele aflossing) voor vergoeding in aanmerking komen. Evenwel zullen de rente en de aflossing in geheel voor rekening van de afnemer blijven, als de draagkracht van de afnemer destijds toereikend was om aan zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te voldoen.
Van de restschuld zal in beginsel steeds een deel voor rekening van de afnemer kunnen worden gelaten.
De Hoge Raad besluit zijn arrest met zijn oordeel dat als uitgangspunt bij de schadevergoedingsverplichting in effectenlease-geschillen een verdeling van 60%-40% kan worden genomen. Dit uitgangspunt wordt gebaseerd op het oordeel van het Gerechtshof Amsterdam in de zaak Levob en waarin de aanbieder van het effectenlease-product had moeten begrijpen dat de mogelijke financiële gevolgen van de overeenkomst een onverantwoord zware last voor de afnemer vormden en de afnemer dus tegen het aangaan van de overeenkomst had moeten worden beschermd. Uitgaande van deze financiële positie van de particuliere afnemer, betekent dit uitgangspunt van de Hoge Raad dat de schadevergoedingsverplichting van de aanbieder zich beperkt tot 60% van de reeds betaalde rente en 60% van de restschuld. De overige 40% komen voor rekening van de afnemer.
Afnemers staan nu voor de keuze: procederen of schikken?
De Rechtbank Amsterdam zal binnen enkele weken in iedere afzonderlijke zaak die bij haar in behandeling is bij rolmededeling aangeven wat het verdere procesverloop zal zijn. Verwacht wordt dat op een termijn van circa 8 weken de reeds aanhangige zaken wederom naar de rol worden verwezen. Onze cliënten ontvangen van ons bericht, zodra hierover meer bekend wordt.
Hoe de Rechtbank inhoudelijk zal gaan oordelen over de effectenlease-geschillen, kan op dit moment nog niet worden voorspeld.
Sinds april 2007 hanteert de Rechtbank Amsterdam, sector kanton, het zogenaamde categoriemodel bij de beoordeling van de aan haar voorgelegde effectenlease-geschillen. Vooralsnog is het evenwel onduidelijk of de arresten van de Hoge Raad voor de Rechtbank Amsterdam aanleiding zullen zijn om deze lijn voort te zetten dan wel te wijzigen.
De Rechtbank Amsterdam, sector kanton, heeft in een persbericht aangegeven ervan uit te gaan dat partijen zich naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad willen beraden over hun processuele positie. Wellicht dat partijen tevens de mogelijkheid van een schikking willen onderzoeken.
Onze ervaring is dat de schikkingsbereidheid van Dexia Bank de afgelopen maanden op een laag pitje stond. Of de arresten van de Hoge Raad hier thans verandering in zullen brengen, is op dit moment nog niet duidelijk. Zodra er meer bekend wordt over de (invulling van de) schikkingsbereidheid van Dexia Bank, zullen wij een en ander beoordelen in het licht van de arresten van de Hoge Raad en onze cliënten hierover informeren.
Tot slot kunt u de volledige tekst van de op 5 juni 2009 door de Hoge Raad gewezen arresten inzake Dexia Bank, Levob en Aegon, hier terugvinden.