Verkeersboetes van de werknemer
Dieser Inhalt ist nur in Niederländisch
In 2006 ontstond er nogal wat commotie over een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Het Hof oordeelde dat een werkgever niet gerechtigd is om bekeuringen die zijn opgelegd in verband met verkeersovertredingen, waaronder het overschrijden van de maximum snelheid, door een werknemer tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden, op de werknemer te verhalen. Het Hof gaf aan dat deze bekeuringen op grond van art. 7:661 BW voor rekening van de werkgever dienen te komen. Dit is slechts anders, indien de boetes voortkomen uit opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Verder oordeelde het Hof dat in zijn algemeenheid bij een overschrijding van de maximum snelheid tot 10 km per uur, geen sprake zal zijn van opzet of bewuste roekeloosheid. Indien de maximum snelheid overschreden wordt met 10 km of meer dan 10 km per uur, is er in beginsel sprake van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld, een en ander behoudens bijzondere omstandigheden.
In juni 2008 heeft de Hoge Raad haar oordeel gegeven over deze zaak. De Hoge Raad was het niet eens met het Hof ’s-Gravenhage.
De situatie waarover het Hof en de Hoge Raad dienden te oordelen, was een situatie waarin het kenteken van de auto waar de werknemer in reed niet op zijn eigen naam stond. Het kenteken stond bijvoorbeeld op de naam van de werkgever of een lease-maatschappij. Op grond van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV) wordt de verkeersboete opgelegd aan de kentekenhouder, indien niet is vastgesteld wie de bestuurder van de auto was op het moment dat de verkeersovertreding werd begaan. Indien het kenteken derhalve op naam van de werkgever is gesteld, krijgt de werkgever de boete en dient hij deze te voldoen. De vraag rijst dan of de werkgever gerechtigd is het bedrag van de boete op de werknemer te verhalen.
De Hoge Raad heeft hierover geoordeeld dat bij een verkeersovertreding begaan door een werknemer, de werknemer zelf en niet de werkgever aansprakelijk is. De werkgever is derhalve niet draagplichtig voor de verkeersboetes van zijn werknemers. De Hoge Raad wijst hierbij op het niet te verklaren onderscheid dat anders zou ontstaan tussen werknemers met een auto van de zaak en werknemers met een eigen auto.
De Hoge Raad merkt in dit kader wel nog op dat niet valt uit te sluiten dat de werkgever onder bijzondere omstandigheden op grond van het beginsel van goed werkgeverschap gehouden is een boete voor zijn rekening te nemen. Hierbij geeft de Hoge Raad het voorbeeld dat de werkgever het begaan van de desbetreffende overtreding heeft bevorderd.
De conclusie is dan ook dat het recente arrest van de Hoge Raad het voor de werkgever een stuk makkelijker heeft gemaakt om verkeersboetes op de werknemers te verhalen. Er hoeft immers aan de zijde van de werknemers geen opzet of bewuste roekeloosheid te zijn om de boete te verhalen.
Dit artikel is geschreven door Maud Murrer. Graag is zij bereid u te adviseren over arbeidsrechtelijke vraagstukken, waaronder het verhalen van verkeersboetes op werknemers.